Naast de statige ouderlijke vierkantshoeve staat de verweerde pruimenboom. André, de eeuwige vrijgezel des huizes en natuurmens in hart en nieren krijgt de taak de versleten boom om te hakken.
“Die verdomde zaag, heeft weer kuren ” vloekt hij na enkele vruchteloze halen aan het touw. Uiteindelijk krijgt hij de zaag toch gestart en zet hem tegen de stam. ” Sorry, ouwe makker” verontschuldigt hij zich als hij de zaag verder in het hout duwt. Hij herinnert zich de boom als een klein boompje, waar hij steeds in klom om pruimen te plukken. Hij jaagt de zaag op volle snelheid en ziet de zaagwonde steeds groter worden. Intussen hoort hij het gekerm van de stam. Hij bedenkt dat hij heel wat konijntjes heeft weten wonen tussen de wortels van de boom. Hij rust even uit en bekijkt het uitgestrekte landschap van velden en weiden waar hij al heel z’n leven woont woont. Zijn rug doet pijn. “Vroeger,”denkt hij “ging dat allemaal beter, maar mijn lijf is kapot van het harde werk op de boerderij.” Hij trekt zich eens recht en hervat zijn werk. Als hij ziet dat de zaagsnede diep genoeg is, duwt hij krachtig tegen de stam, waardoor deze het begeeft. Hoewel hij tevreden is dat het werk erop zit, beseft André dat hij onomkeerbaar ook een stuk van zijn leven heeft geveld.